Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5254

Datum uitspraak2009-07-16
Datum gepubliceerd2009-08-13
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers141503 / OT RK 09-1074
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mogelijkheid van verlenging machtiging uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg. Gevolgen van het niet overleggen van het indicatiebesluit. Actualiteit indicatiebesluit.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak: 16 juli 2009 Zaaknummer: 141503 / OT RK 09-1074 BESCHIKKING OP VERZOEK MACHTIGING UITHUISPLAATSING IN EEN ACCOMMODATIE VOOR GESLOTEN JEUGDZORG De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige: [de minderjarige], geboren [geboortegegevens] verder te noemen [de minderjarige], advocaat mr. J.H.J. Köhlen te Maastricht kind van: [moeder], wonende [adres] 1. Verloop van de procedure Op 22 juni 2009 heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Roermond, verder te noemen bureau jeugdzorg, een verzoekschrift tot machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de termijn zoals opgenomen in het indicatiebesluit ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van 16 juli 2009. 2. Vaststaande feiten De moeder oefent het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft in Het Keerpunt te Cadier en Keer, een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Bij beschikking van 20 februari 2009 van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 22 februari 2009 laatstelijk verlengd tot 22 februari 2010. Bij beschikking van 20 mei 2009 van de kinderrechter is de machtiging uithuisplaatsing laatstelijk verlengd met ingang van 22 mei 2009 voor de duur van drie maanden. 3. Verzoek, grondslag en verweer 3.1 Bureau jeugdzorg heeft verzocht een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de termijn genoemd in het indicatiebesluit. 3.2 Ter onderbouwing van het verzoek heeft bureau jeugdzorg het navolgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. [de minderjarige] laat een grote mate van zelfbepalend en agressief gedrag zien. Sinds zijn plaatsing in Icarus heeft er vooruitgang plaatsgevonden met betrekking tot agressieregulatie, maar dit is nog te minimaal. Na de rapportage heeft nog een evaluatie plaatsgevonden waarbij [de minderjarige], zijn moeder en de gedragswetenschapper aanwezig waren. [de minderjarige] maakt een dermate positieve ontwikkeling door dat is overwogen om hem in een “besloten” groep te plaatsen. [de minderjarige] heeft de voorgestelde behandeling door Sedna afgewezen. De gezinsvoogd geeft aan dat [de minderjarige] nog niet in staat is om duidelijkheid te scheppen en dat hij daarbij sturing en structuur van buitenaf nodig heeft. Daarnaast voelt [de minderjarige] zich nog erg verantwoordelijk voor zijn moeder. Thans is [de minderjarige] niet meer teruggekeerd van verlof. Er zijn vermoedens dat hij bij zijn moeder is, maar de gezinsvoogdes krijgt daar geen gehoor. 3.3 De moeder en [de minderjarige], opgeroepen conform de wettelijke voorschriften, zijn niet ter zitting verschenen. Mr. Köhlen heeft namens [de minderjarige] verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing. Er is veel onduidelijkheid met betrekking tot de data in het indicatiebesluit. Naar aanleiding van de evaluatie en het diagnostisch beeld is gebleken dat sinds september 2008 de agressie van [de minderjarige] is afgenomen en sinds zijn plaatsing in Icarus is de positieve ontwikkeling nog sterker verbeterd. De einddoelen die ten tijde van de eerste uithuisplaatsing sinds augustus 2007 zijn gesteld worden bij elke nieuwe uithuisplaatsing uitgebreid en verschoven. Er zijn altijd zaken die voor verbetering in aanmerking komen, maar dat is niet eindig. De moeder is zoals ze is en dat is geen reden om [de minderjarige] nog langer gesloten te plaatsen. Door de gesloten plaatsing telkens te verlengen raakt [de minderjarige] gedemotiveerd en zal hij de gestelde doelen niet halen. [de minderjarige] erkent dat hij hulp nodig heeft, maar geeft aan dat dit niet in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg hoeft te zijn. Door de gezinsvoogdes wordt gesteld dat hij zich zal onttrekken aan de hulp, mits hij gesloten geplaatst wordt, maar thans is [de minderjarige] ook onvindbaar tijdens zijn gesloten plaatsing. 4. Beoordeling Ingevolge artikel 29b lid 4 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen: Wjz) kan een machtiging gesloten jeugdzorg slechts worden verleend , indien de betrokken stichting – onder meer – een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1van de Wjz heeft genomen, dat strekt tot verblijf, niet zijnde verblijf bij een pleegouder. Ingevolge artikel 29h lid 3 van de Wjz bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf. Gelet op artikel 23 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (verder te noemen: het Uitvoeringsbesluit) bedraagt deze termijn ten hoogste een jaar na de datum waarop de zorg waarop het indicatiebesluit aanspraak geeft is aangevangen. Bureau jeugdzorg heeft aan het huidige verzoek een indicatiebesluit van 5 november 2008 ten grondslag gelegd. De in artikel 6 lid 1 onder c van de Wjz bedoelde termijn gedurende welke de aanspraak geldt nadat de in het besluit voorziene zorg is aangevangen (verder te noemen: de geldigheidstermijn) heeft bureau jeugdzorg gesteld op een jaar. Dit indicatiebesluit heeft al eerder ten grondslag gelegen aan de bij beschikking van 20 februari 2009 verleende machtiging uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg voor de duur van drie maanden en de beschikking van 20 mei 2009, waarbij de kinderrechter de machtiging voor de resterende termijn heeft beperkt tot de duur van drie maanden, te weten tot 22 augustus 2009. Ingevolge artikel 29h lid 3 tweede volzin van de Wjz kan de kinderrechter de duur van de machtiging verlengen tot het tijdstip waarop de lopende aanspraak (de geldigheid van het indicatiebesluit) is verstreken. Aangezien de zorg waarop het indicatiebesluit aanspraak geeft gelet op voornoemde beschikking van 20 februari 2009 is aangevangen op 22 februari 2009, had de kinderrechter, zo daartoe naar zijn oordeel aanleiding zou hebben bestaan, de machtiging op verzoek van bureau jeugdzorg met toepassing van artikel 29h lid 3 tweede volzin kunnen verlengen tot 22 februari 2010. Uit de bewoordingen van het thans in geding zijnde verzoekschrift komt echter duidelijk naar voren dat bureau jeugdzorg de kinderrechter niet heeft verzocht toepassing te geven aan laatstgenoemde wetsbepaling, maar heeft verzocht om een nieuwe machtiging uithuisplaatsing gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29b van de Wjz. Artikel 3 lid 4 derde volzin in verbinding met artikel 29b lid 7 van de Wjz brengt mee dat de geldigheidstermijn van het indicatiebesluit van 5 november 2008 in verband met het aflopen van de geldigheidstermijn van de lopende machtiging eindigt op 21 augustus 2009. Het voorgaande heeft tot gevolg dat bureau jeugdzorg in verband met het thans ingediende nieuwe verzoek om uithuisplaatsing gesloten jeugdzorg een nieuw indicatiebesluit had moeten indienen. Aangezien dit niet is geschied, brengt voornoemd artikel 29b lid 4 van de Wjz mee dat de kinderrechter de machtiging niet kan verlenen, zodat bureau jeugdzorg niet ontvankelijk in het verzoek is. Ten overvloede voegt de kinderrechter hier nog het volgende aan toe. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat aan het indicatiebesluit bij de beoordeling van een verzoek om uithuisplaatsing niet alleen betekenis toekomt in verband met de vestiging van de aanspraak op de beoogde zorg, maar ook met het oog op de motivering van het verzoek. Deze betekenis neemt toe naarmate de maatregel van een ingrijpender karaker is (zie bijv. TK 2005-2006, 30 644, nr. 3, pagina’s 4, 6 en 23-24 en TK 2001-2002, 28 168, nr. 3, p. 82). Gesloten jeugdzorg is de voor belanghebbenden meest ingrijpende vorm van uithuisplaatsing, zodat hieraan strenge motiveringseisen dienen te worden gesteld. Zoals hiervoor al is vermeld, dateert het indicatiebesluit in deze zaak van 5 november 2008. Op dat moment verbleef [de minderjarige] in een als een justitiële jeugdinrichting aan te merken afdeling van Het Keerpunt. In voornoemde beschikking van 20 februari 2009 heeft de kinderrechter overwogen dat het voortduren van de plaatsing van [de minderjarige] in de justitiële inrichting zo kort mogelijk moet zijn. Uit de stukken blijkt dat [de minderjarige] op 27 april 2009 is overgeplaatst naar een gesloten afdeling van Het Keerpunt. In de beschikking van 20 mei 2009 heeft de kinderrechter overwogen dat een langer verblijf van [de minderjarige] in geslotenheid dan de in die beschikking toegekende termijn van drie maanden niet gewenst is. Uit de stukken blijkt dat [de minderjarige] een flinke sprong voorwaarts heeft gemaakt in zijn ontwikkeling. Gelet op deze recente ontwikkelingen is het aan het verzoek ten grondslag gelegde indicatiebesluit gedateerd, terwijl de ingrijpende aard van de maatregel van gesloten jeugdzorg juist meebrengt dat het indicatiebesluit de actuele stand van zaken weergeeft. Dat het, zoals de gezinsvoogd ter zitting heeft verklaard, om administratieve redenen niet mogelijk zou zijn een nieuw indicatiebesluit tijdens de (veronderstelde) geldigheidsduur van het lopende besluit te maken, mag daar naar het oordeel van de kinderrechter niet aan deze actualiteitseis in de weg staan. 5. Beslissing: Verklaart bureau jeugdzorg niet ontvankelijk in het verzoek. Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, kinderrechter, en in het openbaar op 16 juli 2009 uitgesproken en op schrift gesteld op 7 augustus 2009 in tegenwoordigheid van de griffier. BE Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch: a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.